Cookie melding
Augeo gaat zeer zorgvuldig om met haar informatie en zal deze gegevens nooit aan derden ter beschikking stellen.
Zolang Lisette zich kan herinneren, kwam er thuis hulpverlening over de vloer voor haar verstandelijk beperkte broer.
Centrum voor Jeugd en Gezin, maatschappelijk werk en de begeleiders van de woongroep van haar broer waren betrokken bij het gezin. Ze moeten gezien hebben dat haar vader héél bijzonder was. Daar werd niets mee gedaan. Hij bleek later ook een verstandelijke beperking te hebben. Lisette had al jong door dat er iets niet klopte, maar koos ervoor om hier niet over te praten: ze wilde haar vader niet afvallen.
Haar ouders scheidden toen ze 12 jaar oud was. Lisette bleef bij haar moeder wonen. Haar vader belde voor elk wissewasje, was ongeremd en deelde alles met haar. Zo kwam de zorg voor haar vader op haar schouders terecht. Ze werd als het ware zijn ouder.
In haar twintiger jaren besloot Lisette om meer afstand te nemen van haar vader en haar verantwoordelijkheid voor hem. Totdat ze een verontrustend telefoontje kreeg van de huisarts: ‘Je vader leeft in een vervuild huis, maakt constant ruzie en heeft last van psychoses.’ De volgende vraag van de huisarts was: ‘Wat ga je daaraan doen?’
Lisette bezocht samen met haar vader de GGZ, vanwege zijn psychoses. Er werd ook een IQ-test gedaan. Hun conclusie over de gemaakte test was kort: ‘Meneer, u heeft een IQ van 64. Daarom bent u niet langer een cliënt van ons want uw niveau is te laag.’ Lisette besloot daarop haar vader aan te melden bij de instelling voor mensen met een beperking waar ze werkte.
Al die tijd ervoer Lisette haar vader als een eenzame last op haar schouders. Er was niemand die hulp bood. Haar directe netwerk had er geen idee van hoeveel haar vader op haar leunde. De hulpverlening schoot tekort. Op de vraag wat zij anders gewild had in haar jeugd, denkt ze even na.
‘Het probleem is dat hulpverleners een licht verstandelijke beperking lang niet altijd herkennen, of het moeilijk vinden om te benoemen wat zij zien.’ Lisette denkt dat de handelingsverlegenheid groot is. Zo kan er dus een situatie ontstaan zoals die van haar-zelf. Betrokken hulpverleners moeten gezien hebben dat er iets niet klopte maar deden daar niets mee. En toen het steeds slechter ging met haar vader, werd zij juist in een verantwoordelijke rol gezet, bijvoorbeeld door de huisarts en de GGZ. Lisette had graag gezien dat betrokken hulpverlening haar ondersteund en ontlast had.
Tegenwoordig is Lisette actief als ervaringsdeskundige voor de werkgroep KVBO (kinderen van verstandelijke beperkte ouders) van belangenvereniging Sien. De werk-groep bestaat uit een aantal volwassen; normaal begaafde kinderen van ouders met een verstandelijke beperking. Vanuit hun eigen ervaringen vragen zij aandacht en erkenning voor de specifieke positie en behoeften van deze kinderen. Hoewel hun persoonlijke verhalen heel verschillend zijn, hebben ze soortgelijke ervaringen met betrokken hulpverlening en is er eensgezindheid over wat er moet veranderen voor kinderen die opgroeien bij ouders met een verstandelijke beperking.
‘Als er al hulpverlening betrokken is bij de verstandelijke beperkte ouder, is die gericht op de mogelijkheden en groei van de ouder, daarin zijn ze immers gespecialiseerd.’ legt Lisette uit. ‘In de zorg voor mensen met een beperking hebben we het over de mogelijkheden van mensen. Maar juist voor het kind is het belangrijk om te weten wat de ouder niet kan en waarom er hulpverlening betrokken is in het gezin.’
‘Kinderen moeten van hulpverlening horen dat zij niet betrokken zijn vanwege henzelf, maar vanwege de situatie en het feit dat zij opgroeien met ouders met een verstandelijke beperking. De geboden hulp bestaat meestal uit opvoedondersteuning aan de ouders. Natuurlijk is dat belangrijk, maar structurele aandacht en steun voor het kind is ook noodzakelijk.
Lisette vindt dat hulpverleners actiever moet zoeken naar directe steunfiguren voor het kind. Bijvoorbeeld een buurvrouw of leraar. De ouder vindt het wellicht lastig dat er andere steunfiguren betrokken worden bij het kind en geeft hier geen toestemming voor. De hulpverlening moet dan daadkrachtig optreden en uitleggen aan ouders dat een kind een steunfiguur fundamenteel nodig heeft. Dat vraagt om hulpverlening met lef.
Kinderen zijn veerkrachtig. Normaal begaafde kinderen van ouders met een verstandelijke beperking laten uit loyaliteit naar de ouder heel lang geen signalen zien. Hulpverlening voor het kind wordt vaak pas in gang gezet als het kind al getraumatiseerd is. Maar dan zijn we te laat.’ Als een kind een verstandelijk beperkte ouder heeft, heeft het kind altijd ondersteuning nodig.’ concludeert ze.
Langdurige onveiligheid of chronische stress kan tot traumatische stressklachten leiden. Met grote gevolgen voor de ontwikkeling van kinderen. Lees het artikel
Het online tijdschrift over veilig opgroeien. Meld je aan en ontvang deze minimaal 5x per jaar.
InschrijvenAugeo gaat zeer zorgvuldig om met haar informatie en zal deze gegevens nooit aan derden ter beschikking stellen.
Augeo gebruikt cookies om o.a. de website te verbeteren en video's van Youtube te laten zien.
Meer weten? Lees onze privacy en gebruikersvoorwaarden.
Op dit niveau functioneert de website optimaal. We versturen gegevens naar externe partijen zoals Google Analytics en YouTube om je website ervaring te verbeteren. We slaan hierbij geen persoonsgegevens op.
Er worden alleen cookies geladen die noodzakelijk zijn om de website te laden en we versturen geanonimiseerde data naar Analytics om onze website te verbeteren.
Op dit niveau worden alleen de essentiële cookies geladen. We sturen alleen geanonimiseerde basisinformatie naar Analytics. Externe diensten zoals YouTube, Vimeo en Maps functioneren niet.